Gedrag is feitelijk alles wat mensen doen en wordt gedefinieerd in het boek Begeleiden als ‘alle activiteiten van de mens die je kunt waarnemen’ (Begeleiden, pag. 25). Voorbeelden zijn lopen, gapen, lezen, schrijven.
Innerlijke oorzaken van gedrag zijn:
lichamelijke invloeden, bijvoorbeeld gapen als je moe bent
geestelijke invloeden, bijvoorbeeld gevoelens, gedachten, intelligentie
sociale behoeften, bijvoorbeeld ergens bij willen horen
3. Uiterlijke oorzaken van gedrag zijn:
fysieke omgeving: temperatuur, natuur, klimaat
sociale omgeving: met wie ga je om, hoe word je beïnvloed?
4. Generaliseren wil zeggen dat je één of enkele waarnemingen algemener maakt. Een algemeen voorbeeld is dat als iemand te laat komt, je zegt dat die persoon altijd te laat komt. Een voorbeeld uit de kraamzorg is dat wanneer de kraamvrouw alle aandacht aan haar baby besteedt en geen aandacht voor jou heeft, je zegt ‘Zij luistert nooit als je haar iets vertelt’.
5. Stereotyperen wil zeggen dat je je oordeel over een ander baseert op kant-en-klare oordelen. Het is met andere woorden een vaststaand beeld over een bepaalde groep mensen. Bijvoorbeeld: ‘ambtenaren zijn liever lui dan moe’ of ‘ouderen zijn duur voor de gezondheidszorg’.
6. Geen standaardbeantwoording mogelijk.
Opdracht 5.4A.2 (5.1.2) De functieleer
Antwoorden
Waarnemen is het opnemen en verwerken van prikkels die op je af komen. Dit doe je via je zintuigen. De waarneming is afhankelijk van:
de kwaliteit van de zintuigen (voorbeeld: zintuigen hebben een bepaalde prikkeldrempel)
aard van de prikkel (voorbeeld: het valt op als het anders is, ‘eruit springt’)
psychische toestand van de waarnemer (voorbeeld: hallucineren)
persoon van de waarnemer (voorbeeld: selectief waarnemen)
2. De vijf typen geheugen zijn:
zintuiglijke geheugen (voorbeeld: de geur van een babyluier)
werkgeheugen (soort werkblad waarop je kortstondig informatie zet om iets te doen, voorbeeld: het lezen van een opdracht in deze cursus)
semantisch geheugen (voorbeeld: je weet wat een baby is of wat een fruithapje is)
stille geheugen (helpt je om dingen te doen zonder er aandacht aan te hoeven besteden, het gaat automatisch voorbeeld: je loopt naar de kraamvrouw
autobiografisch geheugen (voorbeeld: je herinnering aan kraamgezin Jansen).
3. Emoties kunnen opgeroepen worden door een bepaalde gebeurtenis, emoties bij anderen, je eigen gedachten of fantasie en je eigen stemming.
Angst komt tot uiting in stijgende bloeddruk, snellere polsslag, adrenaline in het bloed, verwijding van pupillen en zweten.
Een voorbeeld in de kraamzorg kan zijn blijdschap vanwege de geboorte van een baby en angst vanwege de kwetsbaarheid van de baby.
4. Motivatie is de prikkel die mensen ertoe beweegt om iets te doen of na te streven. Bijvoorbeeld stress kan een prikkel zijn om te gaan roken. Angst kan een prikkel zijn om te vluchten
5. Een bepaalde behoefte wordt bevredigd als aan een lagere behoefte voldaan is.
Bron: Begeleiden pag. 38
Opdracht 5.4A.3 (5.1.3) Persoonlijkheid
Antwoorden
Geen standaardbeantwoording mogelijk.
Opdracht 5.4A.4 (5.1.4) Waarden en normen
Antwoorden
Waarden geven aan wat je de moeite waard vindt, zoals eerlijkheid, vrije tijd, trouw, vriendschap, rijkdom. Wat vind je goed en wat vind je slecht? Normen zijn ongeschreven regels, je leidt ze vaak af van waarden. Je kunt bijvoorbeeld de waarde ‘eerlijkheid’ belangrijk vinden, waardoor je bijvoorbeeld aan de kraamvrouw vertelt waarom zij niet goed omgaat met de baby.
Geen standaardbeantwoording mogelijk.
Geen standaardbeantwoording mogelijk.
Geen standaardbeantwoording mogelijk.
Geen standaardbeantwoording mogelijk.
Inloggen
Voor toegang tot deze training is inloggen vereist. Voer hieronder je gegevens in!